Een vakantiekamp op Terschelling

Het was ver voordat Vonne van der Meer met haar roman ‘Eilandgasten’ onze waddeneilanden als plaats van handeling koos. En ook ver voordat Gerrit Jan Zwier door middel van zijn mooie boek ‘Mijn Waddeneilanden’ blijk gaf van zijn grote liefde voor Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog. Ver voor die tijd, meer dan een halve eeuw geleden, hadden wij in de afdeling Groningen al een van die ‘paradijsjes’ leren kennen. Het was 1948. De oorlogstijd was nog maar net achter ons, de uit de bezetting daterende voedselschaarste nog niet helemaal voorbij.

Aan de deelnemers en deelneemsters van het vakantiekamp op Terschelling moest Herman Nieland in zijn circulaire van 22 juli daardoor wel schrijven: ‘Bonnen voor een week meenemen, bij voorkeur extra bonnen voor boter, suiker, brood, vlees. In natura ook snoep, jam, cacao, broodbelegging.’ En onder de titel ‘Kampuitrusting’ vermeldde hij:
‘Zoals op de laatste deelnemersvergadering is besloten gaan we aan de hand van de lijst van dingen, welke we nodig hebben thuis eens uitzoeken, wat we wel hebben en wat we niet hebben. Kijk dus alle kasten na en is er wat bij wat we moeten gebruiken en je kan het voor een week missen: noteer het, zodat we weten waarop we kunnen rekenen’.
Er bleken onder andere vijf pannen nodig te zijn, waaronder een twintigpersoons. Het laten zoeken naar dat laatste kookgerei berustte natuurlijk op een forse overschatting van de normale grootte van de gezinnen waaruit de deelnemers afkomstig waren, maar desondanks is die grootformaat-pan er vast wel gekomen. Wij zijn tenminste geen van allen op de kampeerboerderij van de heer Van Dieren, fruitkweker in Formerum, van honger omgekomen.
 
Voor wie is er in die grote pan gekookt, wie gingen er mee? Uit het hoofd zou ik het niet meer precies weten, maar gelukkig komt er in Herman’s rondschrijven een opsomming van –twintig!- namen voor, die ik hier even overneem:

‘Meisjes. Reina Kragt, Froukje de Vries, Titie Lodewijks, Agatha Streuper, Jannie Nicolaas, Grietje Homan, Dina Erends, Annie Lemstra, Els Valentijn, Riet Reitsema, Hennie Timmer.
Jongens. Theo Pal, Arend van der Spoel, Jan Kuipers, Co van Ditmarsch, Johnie van Helvoirt, Hilbrand van Sloten, Dick Smit, Jan de Groot, Wim Huizing.’

Zou die lijst wel compleet zijn, vraag ik mij af. Waarom ben ik daar niet zeker van? In mijn handschrift van toen had ik op het aan mij gerichte (en bewaarde!) exemplaar van de circulaire met poststempel 28.VII.1948 er bijgeschreven: ‘Jan Baalman, Stephensonstraat, Wessel de Wit, Westinghousestraat derde lantaarn- paal, Jan Kuipers S(pel) en S(port)materiaal Eltjo Donker erbij.’ Over de vragen die door deze aanvullende notities worden opgeroepen laat m’n geheugen me in de steek. Trouwens, ook van wat we die hele week gedaan hebben staat mij niet veel meer voor de geest. Wat voor weer het was weet ik al evenmin meer, maar er is vast veel gewandeld, gezongen, gepraat! Overigens: waar is Herman zélf in deze namenlijst? Of zou hij deze reis ‘alleen maar’ georganiseerd hebben zonder er zelf aan deel te nemen? Dat dat een van zijn kwaliteiten was, reizen organiseren, dat heeft hij (en met hem Trijn) in latere jaren wel bewezen.

In zijn circulaire stond voorts nog de zin: ‘Verder nemen alleen die deelnemers, welke op de fiets naar Harlingen gaan een dergelijk vervoermiddel mee.’ Je voelt het: hier werd niets aan het toeval overgelaten. Zouden de treinreizigers op het eiland ter plekke een fiets gehuurd hebben? Dat is nu toch wel bijna het eerste wat velen na aankomst van de boot doen. Voor wie niet op de fiets gingen was het op de vertrekdag 9 augustus om kwart over twee ‘verzamelen’ geweest op het Stationsplein. Ik citeer even weer: ‘Vertrek trein 14.40 uur. Aankomst Harlingen kwart voor 6. Vertrek boot 6 uur. Aankomst Terschelling 8.15 uur. Plaats van bestemming half 9.’ Een reistijd van bijna zes uur!
De kosten lijken natuurlijk juist veel lager dan nu. Herman deelt mee: ‘A.s. Woensdag F. 10.-, de rest op het kamp F. 7.50.’ Daarbij moeten we wel even in het oog houden dat dit totaalbedrag ongeveer gelijkstond aan een half weekloon, waarmee een gemiddeld gezin uit onze rijen te rekenen had, in die jaren.

Een ludiek element bevat de circulaire óók nog. Een speelse geest (Herman zelf?) was op het idee gekomen dat er een ‘kabinet’ moest worden geformeerd, een ander woord voor ‘taakverdeling’, zou je kunnen zeggen. Hier volgt letterlijk de samenstelling, waarbij niemand over het hoofd werd gezien:
‘Het kabinet bestaat uit:
President: Dick Smit,
Minister van Financiën: Jan de Groot,
Ministerie van Lich.Volks Opv.: Wim Huizing,
Minister voor Voedselvoorziening: Agatha Streuper,
Minister van Culturele Werken: Co van Ditmarsch,
Minister van Onderwijs: Titie Lodewijks,
Ministers van Opbouw: Jan Kuipers en Theo Pal,
Inkoopcommissie: Reina Kragt en Grietje Homan,
B.O.V.: Riet Reitsema,
(letters onleesbaar, slechte afdruk): Johnie van Helvoirt,
Minister van Gezondheid: Hennie Timmer.
De overige deelnemers zijn ministers van “Weer en Wind”. Echter allen zijn ingedeeld bij de B.O.V.’

B.O.V.: wat betekende die afkorting, was die geen eigen minister waard? En waarom moest het belangrijke beleidsonderdeel ‘Inkoop’ het slechts met een commissie doen in plaats van een volwaardig Ministerie toebedeeld te krijgen? Tegenover deze kritische vragen stond natuurlijk wel de positieve overweging dat dit kabinet-van-één-week louter uit progressieve personen bestond, waaraan we op dit moment in Den Haag zo’n behoefte aan hebben.  

In ernst: iedere keer als ik op Terschelling ben, zoals weer de afgelopen zomer, en fietsend op mijn gehuurde rijwiel de nog steeds aanwezige molen van Formerum nader, denk ik weer aan die eerste vakantie op één van onze natuurmonumentale waddeneilanden, die ik aan het begin ‘paradijsjes’ noemde.

Maar: vlak ook de andere eilanden niet uit. Heel goede herinneringen hebben velen met mij aan hotel ‘Excelsior’ op Ameland. Dat was een sfeervol en voor die dagen comfortabel vakantieverblijf, toebehorend aan de Coöperatie in Leeuwarden, vooral voor jonge gezinnen, zoals het onze toen, een waarborg voor een geslaagde vakantie, tegen alle ‘weer en wind’ bestand. Het heeft het uiteindelijk niet gered: een groot emotioneel verlies. Gerrit Jan Zwier wijdt in zijn eerder genoemde boek in een gevoelig geschreven hoofdstuk warme woorden aan dit befaamde hotel ‘Excelsior’. Alleen al daarom kan dit boek een aanrader zijn voor ieder die daar ooit van een vakantie heeft genoten – wat natuurlijk niet zeggen wil dat anderen het om die reden ongelezen moeten laten.

Jan de Groot