Inleiding
In het jaar waarin Rusland en Roemenië met succes oorlog voerden tegen Turkije om de ‘bevrijding’ van enkele Balkanstaten, verscheen te Groningen bij J.B.Wolters Bos’ Schoolatlas der geheele aarde in 29 kaarten: in 1877. Dit zou een heel wat minder opmerkelijk feit zijn geweest als niet nu, op de drempel van 1997, diezelfde atlas onder de titel De Grote Bosatlas voor mavo/havo/vwo in zijn 51ste editie nog steeds een prominente plaats in het Nederlandse onderwijs zou innemen. En dat doet hij: evenmin als de deiningen op de Balkan is dit excellente produkt de laatste bijna-vijfkwart-eeuw van het toneel verdwenen. Tot oordelen bevoegden hebben de Bosatlas als ‘nationaal monument’ geprezen. Dat is geen geringe lof, maar zelfs deze eervolle kwalificatie doet onbedoeld nog niet voldoende recht aan de positie die Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, met ‘Bos’ als vaste kern, sinds circa 1980 op de internationale atlassenmarkt heeft weten te verwerven.
Wie was hij, deze P.R. Bos, die, met zijn opvolgers en met zijn uitgever en diens opvolgers, al zo lang een bijna niet weg te denken stempel op het onderwijs in de aardrijkskunde heeft kunnen drukken, en door welke eigenschappen van dit zo bijzondere ‘kaartenboek’ kan dat worden verklaard?
In de hier volgende beknopte beschouwing zal, met behulp van bestaande bronnen en eigen waarneming in de jaren 1949-1984, op deze vragen worden ingegaan, en wel op een, dunkt mij, passend tijdstip: over enkele weken zal het 150 jaar geleden zijn dat P.R. Bos te Groningen werd geboren.
E.B. ter Horst en P.R.Bos
Kinderloos overleden in 1860, had J.B.Wolters zijn uitgeverij, door hem opgericht in 1836, overgedragen aan de broer van zijn vrouw, Eduard Benjamin ter Horst (1828-1896), die hem als medewerker al geruime tijd terzijde had gestaan. De firma had gaandeweg in het uitgeven voor school en wetenschap haar kracht gezocht en gevonden, wat haar een opmerkelijk sterke positie had opgeleverd, zeker voor een in de ‘provincie’ gevestigd bedrijf. Het heldere inzicht en de daadkracht van de erfgenaam waren daaraan zeker niet vreemd geweest, maar ook de omstandigheden zaten bepaald niet tegen.
J.B.Wolters’ zwager wist onder meer te profiteren van de invoering van de wet op het middelbaar onderwijs van 1863, als gevolg waarvan een nieuw schooltype, de hogere burgerschool, in het leven werd geroepen. Aardrijkskunde werd op deze hbs voor het eerst een verplicht vak, en nieuw was ook dat voortaan meisjes mochten worden toegelaten. Ook afgezien daarvan nam het aantal leerlingen op deze nieuwe school in zeer hoog tempo toe. Talrijke andere nieuwe ontwikkelingen op wetgevend, wetenschappelijk, cultureel, technologisch en economisch gebied waardoor de tweede helft van de negentiende eeuw werd gekenmerkt, waren de bekwame uitgever bovendien een flinke steun in de rug.
De schoolwet van J. Kappeyne van de Coppello (1878), die het niveau van het onderwijs aanzienlijk deed verbeteren, bood hem, de alerte ondernemer, nieuwe mogelijkheden. Door nieuwe transport- en communicatiemiddelen nam het relatieve isolement van zijn vestigingsplaats in betekenis af (de spoorlijn Groningen-Zwolle dateert van 1870) en ook buiten onze grenzen maakte, op grotere schaal, de ontsluiting van de wereld belangrijke vorderingen, een gegeven dat voor het laten ontstaan van een nieuwe atlas uiteraard niet anders dan stimulerend kon werken.
Ofschoon er bij J.B.Wolters ook al andere goedlopende atlassen te krijgen waren, de eerste zelfs al van 1856 af, kondigde de samenwerking met P.R. Bos zich toch vanaf het begin aan als van een daaraan bovengeschikt formaat, hetgeen weldra door de feiten zou worden bevestigd.
Pieter Roelf Bos (1847-1902) was in 1871 een der eersten die slaagden voor het mo-examen-aardrijkskunde, dat zijn ontstaan te danken had aan de nieuwe wet van 1863. De (toen nog niet in a en b gesplitste) acte mo-Nederlands had hij eerder reeds behaald. Tot onderwijzer opgeleid aan de Rijkskweekschool in zijn geboortestad Groningen, verwierf Bos door deze voortgezette studies al vroeg de bevoegdheden voor een positie als leraar aan de pas opgerichte hbs.
Voor zijn beide jongere broers Jan Ritzema en Hemmo was, beiden via de Rijks-hbs in Groningen, een opleiding aan de Groningse universiteit weggelegd. Beiden werden in hun tijd wetenschapsbeoefenaren van grote reputatie en hun leerboeken biologie hebben het tot na de Tweede Wereldoorlog volgehouden, daarmee hun auteurs ruimschoots overlevend. Evenals het werk van hun broer uiteraard bij J.B.Wolters verschenen, maar dit terzijde. Leergierig en intellectueel begaafd waren de broers dus stellig alledrie, ook al ontbeerde een van hen de doctorstitel, waar hij in latere jaren nog last genoeg van zou krijgen toen een benoeming tot lector aan de universiteit in Groningen vanwege dat gemis, maar zeker niet door een tekort aan bewezen kwaliteiten in dienst van onderwijs en wetenschap, ongelukkigerwijze werd tegengehouden.
Toen in 1872 aan de Rijks-hbs in Warffum (wie niet weet waar dat ligt wordt raadpleging van de Bosatlas aanbevolen.) een vacature ontstond voor een leraar die bevoegd zowel Nederlands als aardrijkskunde zou kunnen geven, leidde dat precies tot de sollicitatie die P.R. Bos met de juiste papieren kon onderbouwen. Dat hij werd benoemd mag dan ook geen wonder heten.
Daar, in Warffum, leerde hij Lamina, de zuster van de directeur, R. Rijkens, kennen, die in 1876 zijn vrouw zou worden. Daar ook ontwikkelde hij de ambitie tot het schrijven van leerboeken, waarna, toen het eerste werk van zijn hand verschenen was, hem van E.B. ter Horst het verzoek bereikte zich te willen belasten met het vervaardigen van een nieuwe atlas, vooral met het oog op gebruik bij datzelfde leerboek. Wellicht bestaat er verband tussen Bos’ bevestigend antwoord op dit verzoek en zijn benoeming in 1875 tot leraar aardrijkskunde aan de Rijks-hbs te Groningen: verhuizing naar ‘Stad’ (daar is er zoals bekend maar één van) zou het komende veelvuldige contact met de uitgeverij gemakkelijker maken. De afstand van de Sint-Walburgstraat naar de Oude Boteringestraat leidde tot weinig tijdverlies.
Het adres van het echtpaar Bos werd later de Nieuwe Boteringestraat, met een huis dat dus eveneens slechts op geringe loopafstand van het uitgeverskantoor verwijderd was en vanwaaruit Bos nog juist het gebouw van zijn school in de Grote Kruisstraat kon zien liggen. Tot zijn dood in 1902 zou hij aan deze school als leraar aardrijkskunde (en secretaris van de lerarenvergadering, net als in Warffum) verbonden blijven. Zijn bekendheid dankt hij niet aan deze functies, hoe goed hij die ook vervulde, noch aan zijn belangrijke wetenschappelijke werk, en evenmin aan het vele dat hij, hoogst verdienstelijk, heeft verricht als bestuurslid van het ‘Natuurkundig Genootschap’ te Groningen, en als voorzitter van het ‘Centraal bureau voor de kennis van de provincie Groningen en omgelegen streken’ heeft bijgedragen tot de kennis van de noordelijke regio.
Zijn faam berust, ieder weet het, op het kaartenboek met de titel waarvan zijn naam geheel en al verweven is geraakt: Bosatlas. Maken we die naam vervolgens weer los van het produkt, dan wordt mede met behulp van het oordeel van een vak- en tijdgenoot en van indrukken uit bewaard gebleven correspondentie het beeld zichtbaar van een man van formidabele werkkracht en toewijding, even gedegen als creatief, met liefde voor zijn vak, dat zeker, maar tevens met gerichtheid op harmonie en dus met de bereidheid tot het scheppen van schikkingsruimte, eigenschappen die van grote waarde waren, zijn en zullen blijven bij de onontbeerlijke samenwerking met de uitgeverij. Te meer is dat het geval als het gaat om het samen laten verschijnen van een schoolatlas, omdat een aantal beperkingen daarbij grenzen stelt aan wat, over en weer, aan wensen op tafel kan komen te liggen aangaande het uitgeven van geografisch relevante en zich voor cartografische weergave lenende informatie, voor het onderwijs bestemd.
Beperkingen
Bos’ atlas zou een atlas voor het onderwijs moeten worden, dat stond bij voorbaat vast, en dat werd het dus ook. Zo is het in het lange leven van ‘Bos’ bijna altijd gebleven. Dit uitgangspunt hield in dat er bij het kiezen van geografische benaderingsaspecten (fysische, sociale, economische) rekening moest worden gehouden met datgene dat op de scholen werd onderwezen: wat men met het oog op het leerplan in z’n atlas wenste aan te treffen kon uiteraard (en kan nog steeds) niet worden veronachtzaamd.
De weinig strakke vorm van het curriculum liet overigens nogal wat speelruimte, die Bos effectief wist te gebruiken door in de atlas niet alleen de lopende ontwikkelingen te volgen maar ook zelf vernieuwend richting aan te geven. Zowel het een als het ander diende op wetenschappelijk en didactisch verantwoorde wijze te gebeuren, zij het met beperkte diepgang en zonder verduisterende overladenheid. Het motto waarmee de eerste druk de wereld inging (nou ja, de wereld.) mag men in dit verband wel de waarde van een beginselverklaring toekennen: Nur leer scheinende Karten prägen sich dem Gedächtnisse ein.
Het is een citaat uit een van de geschriften van Alexander von Humboldt, negentiende-eeuws wetenschapsbeoefenaar van grote (iso)cartografische reputatie, door reislust gedreven en als universitair docent niet zonder voor die tijd drastische kaart-didactische opvattingen, waarmee hij ‘meester’ Bos blijkbaar aan zijn zijde vond, overtuigd als die ervan was dat onderwijs het meest gediend is met doelgerichte koppeling van eenvoud en rijkdom aan informatie.
Hoe juist het ook gebleken moge zijn dat alleen leeg schijnende kaarten door de kunst van het weglaten kans maken in het geheugen te blijven hangen, daar hoort toch aanvullenderwijs de constatering bij dat sommige kaarten wel tamelijk leeg moesten blijven, leger dan de atlasmaker lief geweest moet zijn. Dat was geen keuze maar noodzaak, om de eenvoudige reden dat niemand bepaalde streken van onze aarde ooit nog precies in kaart had kunnen brengen.
Hele stukken Afrika, buiten de kustgebieden, bleven daardoor nog goeddeels leeg. In de volgende drukken zien we de voortschrijdende reductie van deze witte plekken doordat er steeds meer van het totdantoe onbekende wordt ontsloten, onder anderen door vorsers als Von Humboldt, die doordrong tot uitgestrekte gebieden in Zuid-Amerika, nog door geen mensenvoet betreden. Oningevuld waren overigens lange tijd ook de achterkanten van de kaartpagina’s, bijna ogend als misdrukken. De techniek had er geen problemen mee deze naar verhouding zeer grote leegten te vermijden, maar blijkbaar vond men toen dat het in een fatsoenlijke atlas zo hoorde. Dat werd later wel anders, maar pas in de 48ste druk van 1976 werden voor het eerst alle bladzijden volledig benut.
Dat de atlas bij een commercieel opererende uitgeverij zou worden uitgegeven zou men eveneens een beperking kunnen noemen, in zoverre dat er op strak tijdschema diende te worden gewerkt, niet alleen uit een oogpunt van kosten, maar ook om de concurrenten die er aanvankelijk nog waren zo weinig mogelijk kansen te geven. Daardoor moest het beste wel eens wijken voor het betere, het betere voor het goede. Per slot van rekening zou de atlas ook betaalbaar moeten worden, een dwingend marktbeginsel, dat op gespannen voet zou kunnen komen te staan met de optie voor grootschalige en inhoudelijk zo actueel mogelijke kaarten. En daar werd inderdaad voor gekozen, niet zonder gevolgen voor de omvang van de investeringen.
Het uiterst subtiele en tijdrovende graveerwerk, lange tijd op lithografische steen en in spiegelbeeld, alsmede de meerkleurendruk deden de produktiekosten toch al ver uitstijgen boven die van ‘normale’ boeken. Binnen de grenzen van dit gevoelig liggende financiële beleid was het raadzaam zich te onthouden van experimenten met hun kapitaalsintensieve risico’s. J.B.Wolters’ voorzichtigheid in dit opzicht spreekt onder meer uit het feit dat de atlas pas in 1914, na de overneming van de steendrukkerij J.H. van de Weijer in de Roode Weeshuisstraat, geheel in eigen huis werd geproduceerd. Het zal al bij al nu duidelijk zijn dat bij auteur en uitgever zowel beginselvastheid als plooibaarheid niet tot de overbodige eigenschappen kon behoren.
P.R. Bos en E.B. ter Horst vonden blijkbaar gezamenlijk en met goed gevoel voor wat de docenten waardeerden het juiste midden tussen die twee. Het voorbericht maakt er geen geheim van dat het allerminst een sinecure was waaraan ze waren begonnen: ‘Aan die onderneming waren voor den Uitgever en den Ondergeteekende beiden geen geringe moeilijkheden verbonden. Groot formaat, nette uitvoering en geringe prijs moesten samen gaan, iets wat in den tegenwoordigen tijd niet zoo gemakkelijk te verkrijgen is.’
De atlas werd op slag een groot succes, de prijs van f 2,90 stond het kennelijk niet in de weg. Al in 1879 zag de tweede druk het licht, en toen Bos in 1902 overleed zou nog datzelfde jaar – E.B.Sr.was inmiddels opgevolgd door zijn oudste zoon Eduard Benjamin ter Horst Jr. – de vijftiende ‘verbeterde en vermeerderde’ druk verschijnen, waaraan hij zelf nog de laatste hand had kunnen leggen, gewetensvol als altijd. Vijftien drukken in vijfentwintig jaar: het kon niet meer stuk.
P.R. Bos’ opvolgers
Kon het echt niet meer stuk? Dat zou na het wegvallen van de grote pionier van twee factoren afhankelijk worden: hoe zou de kracht van de concurrentie zich ontwikkelen, en zou ‘Bos’ bij de opvolger in goede handen komen? In de loop van de jaren negentig was bij de uitgeverij Thieme te Zutphen de Schoolatlas der geheele aarde van A.A. Beekman en R. Schuiling verschenen, namen die in het onderwijs en in de wetenschappelijke wereld der geografen ook wel ergens voor stonden.
Beekman zag in 1914 zijn cartografische verdiensten zelfs met een eredoctoraat van de universiteit van Groningen bekroond, een gebaar dat P.R. Bos jammerlijk onthouden was gebleven. De atlas van de beide genoemde auteurs had door zijn niet te onderschatten kwaliteiten een geduchte bedreiging kunnen worden. Uitgever en auteurs hebben de strijd tot circa 1930 volgehouden, de achtste en laatste druk verscheen in 1927. Alle andere mededingers hadden al eerder moeten afhaken. Daarmee is de tweede vraag eigenlijk reeds bevestigend beantwoord, en dat antwoord is ook van toepassing op de opvolgers van de opvolger.
Tot en met de 48ste druk van 1976 hebben vier achtereenvolgende uit het onderwijs afkomstige auteurs – op de titelpagina met name genoemd – Bos’ erfenis op de hoogte van de tijd gehouden, bekwaam, hoewel ieder op zijn eigen wijze, maar allen in de pas blijvend met verschuivende opvattingen binnen het vak ten aanzien van fysisch milieu, sociale en economische aardrijkskunde, opvattingen die niet nalieten steeds hun weerslag te vinden in de continue stroom nieuwe edities.
Vanaf de 16de druk van 1904 tot en met de 27ste van 1922 was de verzorging van ‘Bos’ in handen van Dr. J.F. Niermeyer, met wie Bos al ver voor zijn dood contact had gehad toen zijn latere opvolger nog leraar aardrijkskunde was. Tot de auteurs die zowel in het fonds van J.B.Wolters als in dat van concurrent (en buurman in de Oude Boteringestraat), de eveneens atlassen uitgevende firma P. Noordhoff, voorkwamen behoorde ook Niermeyer: samen met G.A. Leipoldt gaf hij daar in 1906 een groot formaat ‘Kaart van het wereldverkeer’ uit.
Niermeyer werd in 1909 hoogleraar aan de Utrechtse universiteit, een positie die hem het voordeel zal hebben opgeleverd het onder hem ressorterende geografisch instituut te hebben kunnen inschakelen bij het gebruiken van de mede voor de atlas nodige gegevens. Hij was het ook die de herziening van Bos’ talrijke leerboeken voor zijn rekening nam. B.A. Kwast, leraar aan de Handels-hbs in de Nieuwe Sint-Jansstraat in Groningen (het latere Heymans-lyceum), nam na het overlijden van Niermeyer diens taak over. Onder zijn hoede verschenen de 28ste druk van 1923 tot en met de 31ste van 1927, en vervolgens vier drukken met medewerking van P. Eibergen, leraar aan de Gemeente-hbs aan de Helperbrink, eveneens te Groningen (de latere Dalton-hbs, thans Zernike-college).
Op zijn beurt verzorgde Eibergen alleen de 36ste druk van 1939 tot en met de 39ste van 1955, terwijl de bij J.B.Wolters verschenen leerboeken van zijn collega en voorganger eveneens aan zijn zorgen werden toevertrouwd. Bos’ leerboeken waren inmiddels van het toneel verdwenen, een lot waaraan ook de serie ‘Kwast-Eibergen’ ten slotte niet is ontkomen. Zo gaat dat in uitgeversland, daarin moet worden berust, maar te meer springt de levenskracht van onze ‘Bosatlas’ daarbij in het oog.
Eveneens opmerkelijk in vergelijking met veel goedlopende leerboeken is de ongelijkheid van de intervallen tussen twee edities, waarin geen vast patroon is te ontdekken. Het gemiddelde over 51 drukken is bijna 28 maanden, maar de afwijkingen zijn soms aanzienlijk, naar beide kanten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog verscheen er, op 1917 na, elk jaar een herziene druk, de laatstverschenen drie drukken daarentegen liggen zeven jaar van elkaar verwijderd, daarin slechts overtroffen door de afstand tussen de 36ste van 1939 en de 37ste van 1947.
De gretigheid waarmee de Duitse bezetters, zo mogen we wel aannemen, de nieuwe machtsverhoudingen voor de schoolgaande jeugd gevisualiseerd wensten te zien werd niet gehonoreerd. Alle totnutoe genoemden verichtten hun veelomvattende herzieningswerk aan de atlas en auteursarbeid voor hun leerboeken nog steeds naast de werkzaamheden van hun hoofdtaak als docent. Daarin kwam verandering door de komst van Dr. F.J. Ormeling in 1955, weliswaar eveneens uit het onderwijs afkomstig, maar als man met leservaring en in Indonesië verworven cartografische achtergrond fulltime in dienst van de uitgeverij tredend.
Het is niet overdreven te stellen dat Ormelings benoeming voor het kernprodukt van J.B.Wolters, en na 1967 van Wolters-Noordhoff, een nieuw tijdperk van evidente kwaliteitsverhoging heeft ingeluid. De 40ste druk van 1959 tot en met de 48ste druk van 1976 kwamen onder zijn leiding tot stand, in intensief dagelijks contact met de specialisten van het zogeheten Geografisch-Cartografisch Instituut van de uitgeverij, waartoe ook een qua grootte bescheiden redactie- en documentatiestaf behoorde.
Evenals Dr. Niermeyer vóór hem combineerde Dr. Ormeling na zijn benoeming tot hoogleraar in 1964 het werk voor de atlas met zijn professorale taken, aanvankelijk aan de universiteit van Amsterdam als opvolger van Dr.J. Brummelkamp, als schoolboekenauteur evenmin een onbekende bij J.B.Wolters, en laatstelijk aan het International Institute for Aerial Survey and Earth Sciences (itc) te Enschede, waar hij tot 1982 de leerstoel Cartografie bezette.
Vooral in de periode-Ormeling heeft de Bosatlas naar inhoud en vormgeving een ingrijpende metamorfose ondergaan, onder (veel) meer in de verhouding tussen het aantal ‘moederkaarten’ van een regio en het aantal thematische kaarten en kaartjes met betrekking tot bevolkingsgroei, toerisme en recreatie, verkeersdichtheid, kerncentrales, booreilanden, milieuverontreiniging, ruimtelijke ordening, ontbossing(!), en vele tientallen andere onderwerpen waaraan deze aarde in onze tijd zo rijk is.
In de tien jaren in Indonesië heeft Dr. Ormeling, in zijn eigen woorden, het voorrecht genoten de geografische kennis dienstbaar te kunnen maken aan vraagstukken van algemeen welzijn. Er is geen twijfel aan dat deze dienstbaarheid zich ook heeft uitgestrekt tot zijn Bos-periode van toegepaste wetenschap ten bate van het onderwijs. Dat was trouwens niet in de laatste plaats een voorrecht voor de uitgeverij. Hoewel nog steeds in lijn met de hoofddoelstellingen van de vijf illustere voorgangers (grootschalige kaarten, eenvoudig kaartbeeld, actuele kaartinhouden), loopt ook het aantal wijzigingen in de 49ste druk van 1981, de 50ste van 1988 en de 51ste van 1995 in de duizenden.
Alleen al in deze laatstverschenen editie zijn meer dan tweehonderd nieuwe kaarten en grafieken opgenomen, vijfhonderd andere werden ‘bijgewerkt’: een eenvoudig klinkende term voor een ontzagwekkende hoeveelheid speur- en tekenwerk. De ingrijpend veranderde politieke kaart van Europa maakt daarvan een belangrijk onderdeel uit. De tijd van eenmanswerk, die letterlijk gesproken natuurlijk nooit heeft bestaan, is nu wel definitief voorbij. De naam van een atlasredacteur zal men in de laatste drie drukken dan ook tevergeefs zoeken. Er staat nu simpelweg ‘Wolters-Noordhoff’ in de kolom ‘Atlasredactie’, waarachter zich een team van zich vakmatig sterk kwalificerende redacteuren en tekenaars verbergt. Samen ’tekenen’ zij voor een Bosatlas met een ononderbroken kaartwerk tot een omvang van 168 bladzijden met niet minder dan zevenhonderd kaarten, kaartjes en grafieken.
De verantwoordelijke uitgever van Wolters-Noordhoff Atlasprodukties is Dr. A.T. van Holten, de produktontwikkeling is mede in handen van Drs. J. Russchen, hoofd cartografie, in de duidelijke voetsporen getreden van A. Bus, die in een meer dan veertig jaar lange aan de atlassen gewijde loopbaan, waarvan vele jaren als hoofd van het gci, grote verdiensten voor ‘Bos’ heeft gehad.
De naam van Drs. G.F. Willems, vele jaren het ‘cartografisch geweten’ van de Bosatlas, mag hier evenmin ontbreken. Het denken over de volgende editie mag dan stellig in volle gang zijn, voorlopig laat de wereld ons nog even in het ongewisse over de vraag wat ons tot aan 2002 aan voor de Bosatlas relevante feiten en gebeurtenissen nog zoal te wachten staat. Eén ding staat echter bij voorbaat vast: de 52ste editie zal niet ongewijzigd zijn.
De meest ideale atlasmakers lopen vast met hun werk als dat niet door het beleid van de ondernemingsleiding mogelijk wordt gemaakt en metterdaad wordt gesteund. Daarom hoeven de directeuren die de laatste honderd jaar, staande op de schouders van E.B. ter Horst Sr., voor dat beleid verantwoordelijk zijn geweest zich voor hun inspanningen niet te schamen.
Meer veranderingen
Een belangrijk criterium voor de bruikbaarheid van de atlas ligt voor sommige raadplegers minder in z’n didactische en vakinhoudelijke concept dan, bijvoorbeeld, in de juistheid van de loop van grenzen als gevolg van staatkundige veranderingen, en in de ligging en de actuele schrijfwijze van landen en plaatsnamen. Veel is in dat opzicht telkens weer in de Bosatlas gewijzigd, naar beste weten en op tijd, dus niet te laat en niet te vroeg.
Als er territoriale geschillen in het spel zijn of als spellingperikelen aandacht vragen, is dat minder eenvoudig dan het klinkt en blijkt het niet altijd mogelijk alle betrokken partijen tevreden te stellen. Dan moeten er dus zo objectief mogelijke keuzes worden gemaakt. In een eeuw met twee wereldoorlogen en hun gevolgen, met nationalistische afscheidingen, met de dekolonisatie van grote delen van Afrika en Azië (ooit hadden de kaarten betreffende Nederlandsch-Indië niet minder dan dertien procent van de kaartruimte in beslag genomen), in dit tijdsgewricht dan zagen we legio nieuwe staten ontstaan en tal van andere namen voor landen en steden: van Danzig naar Gdansk, van Batavia naar Jakarta, enz., die alle hun sporen in de Bosatlas achterlieten.
Ook binnenlandse machtswisselingen deden dat: Stalingrad werd Volgograd, etc. ‘Zodoende vormen de opeenvolgende drukken een reeks kaleidoscopische beelden van de politieke machtsverschuivingen in de wereld, die waarschijnlijk nergens met groter regelmaat kartografisch zijn geregistreerd als in honderd jaar Bos’, aldus Dr. Ormeling in 1977. En in 1992 verschijnt dan een voor geïnteresseerden in atlassen en geschiedenis fascinerend atlasboek: De wereld volgens de Bosatlas 1877-heden.
Door middel van een selectie van dertien illustratieve regio’s, van Nederland tot en met de hele wereld, wordt uit de edities van zeven saillante jaren een bloemlezing samengesteld die inderdaad, en niet zelden verrassend, aantoont hoe historisch-vergelijkend atlasgebruik meer dan honderd jaar geschiedenis door kaarten tot leven kan brengen: steeds duidelijker, steeds kleuriger.
Verweg van de grote emancipatorische en politieke veranderingen op wereldniveau plegen in ons land spellingwijzigingen nogal wat energie en emoties tot zich te trekken. ‘Bos’ zou er niet voor gevrijwaard blijven. Bij de spellingvernieuwing van 1934 waren de aardrijkskundige namen buiten schot gebleven, zodat er een scheuring in het systeem ontstond: ‘gewone’ woorden werden qua schrijfwijze vereenvoudigd, toponiemen niet: in Hindeloopen bleef je zelden een hinde zien lopen, en ook sindsdien is er geen algehele aanpassing aan nieuwe spellingregels gekomen, ook niet bij de meest recente.
Wel werd er in de jaren dertig een commissie in het leven geroepen en volgens haar aanbevelingen kwam er in 1976(!) een lijst met voorstellen voor vereenvoudigingen, die evenwel nog steeds geen officiële status hebben. De tegenstrijdigheden zijn dus ook nu nog niet over de hele linie opgeheven. Wel moest Groenloo zich intussen de amputatie van z’n laatste o laten welgevallen, Eede treurde om het verlies van een van z’n e’s, maar Heerenveen mocht ze alle vijf houden, en waar moeten we heen als de Rijn niet langer bij Lobith ons land binnenstroomt? Zelfs de onuitspreekbaarheid van oi vóór de r doet Brabanders niet opteren voor Oorschot, en voor verandering van Usquert in Uskwerd hoef je niet aan te komen bij Groningers, die door P.R. Bos in 1876 in zijn ‘Beknopt leerboek der aardrijkskunde’ als volgt werden gekarakteriseerd: ‘De lang behouden eigenaardigheden en het hoekige in ’t karakter van de Groningers (.) zullen door het drukker verkeer langzamerhand moeten verdwijnen.’ Het verkeer is drukker geworden.
In de loop van de jaren zestig had de ‘Grote Bos’ overigens Hollandsch Diep al veranderd in Hollands Diep, enz., enigszins op eigen gezag en met de gemoedsrust die bij een vrijwel geruisloze ontvangst hoort. Maar toen in de Kleine Bosatlas (1e druk 1878, 58ste druk 1996) in 1973 de nog niet officieel ingediende voorstellen van de commissie alvast werden geïntroduceerd, overspoelden golven van vanbuiten komende emoties de Wolters-Noordhoffpanden in Akkerstraat en Oude Boteringestraat. Een krant meldde: ‘Den Bosch verklaart De Bos de oorlog!’
IJlings werden de stoutmoedig aangebrachte vernieuwingen in de tweede oplage van de onderhavige druk ongedaan gemaakt: de ‘Groningse spelling’ had het niet gehaald. En ook anno 1997 kunnen de Snekers nog steeds zeilen op hun Sneeker Meer. Voor de buitenlandse namen lijkt het een eenvoudig uitgangspunt te kunnen zijn, de schrijfwijze te gebruiken die in het land van herkomst zelf de gangbare is. Dat is echter te simpel. P.R. Bos noemde de Amerikaanse stad Salt Lake City nog Zoutmeerstad en op zijn kaart van ‘Middel-Europa’ valt ons in de streek die wij nu gewend zijn Sauerland te noemen het ‘Zuurlandsch Gebergte’ op, maar overigens nam hij geen overdreven toevlucht tot dit soort ‘vertaling’.
Ook de atlasredacteuren na hem probeerden zoveel mogelijk van dit type oneigenlijke benamingen af te komen, maar met sinds jaar en dag in onze taal aanwezig idioom waarin Rome, Aken en Keulen figureren, blijven zij uiteraard rekening houden, evenals met Parijs, Berlijn, Zweden, enz. Met de omzetting van El Qahirah, waarin wij vooralsnog niet de hoofdstad van Egypte herkennen, in Cairo zijn we zelfs zeer geholpen. Toch worden deze aanpassingen van het origineel in vele gevallen slechts tussen haakjes aan de enige echte naam toegevoegd. En terecht, zo komt het mij voor, want het is moeilijk in te zien waarom, bijvoorbeeld, Turijn voorrang zou moeten krijgen boven Torino, uitspreekbaar voor iedereen die evenmin moeite blijkt te hebben met de overvloed aan buitenlandse namen uit de werelden van sport, film en muziek waarmee we elke dag zijn omgeven, zonder aan vernederlandsing te denken.
Anderzijds dienen eenvoud en herkenbaarheid voor leerlingen leidend principe te blijven, vindt men bij Wolters-Noordhoff terecht. Daardoor is het voor de atlasgebruiker een hele steun dat ‘Bos’ bij de voor ons moeilijk toegankelijke schriftsystemen als Arabisch en Chinees door transcriptie voor deze herkenbaarheid gezorgd heeft en overal daar waar uitspraakproblemen dreigen per land met een toelichting duidelijkheid heeft verschaft.
Nog meer ‘Bos’, vroeger en nu
P.R. Bos heeft nog heel wat meer op zijn naam staan dan datgene dat we in het voorgaande hebben genoemd. Het voert echter tot buiten de bescheiden grenzen die voor dit in eigen beheer vervaardigde geschriftje zijn vastgesteld daar nu nader op in te gaan. Een volledige wetenschappelijke bibliografie, zoals nota bene wel voor Beekman en Schuiling is samengesteld, is voorzover mij bekend nog steeds een duidelijke lacune.
Geïnteresseerden kunnen overigens veel wetenswaardigs te weten komen uit de nog steeds verkrijgbare catalogus, uitgegeven door de Universiteitsbibliotheek te Groningen bij de tentoonstelling ‘P.R. Bos en zijn Grote Atlas’ in 1989, die zich niet tot deze atlas alleen beperkte (f 17,50). Vele leerboeken op verschillende niveaus voegde Bos aan zijn eerdere werken toe. Voorts kwam er een reeks klassikale wandkaarten, van Groningen tot de werelddelen, en de reeks Nederland in woord en beeld verscheen: vier series van ieder zes schoolplaten en nog twee apart, alle ‘volgens aquarellen naar de natuur geteekend door B. Bueninck’.
Aangemoedigd door het succes van hun Schoolatlas der geheele aarde hebben Bos en zijn uitgever bovendien een heel assortiment andere, eenvoudiger of meer op een bepaalde regio toegesneden, atlassen op de schoolmarkt gebracht. Sommige daarvan bestaan nog steeds, al hebben ze weinig anders meer met hun voorgangers gemeen dan de naam ‘Bos’, van eigennaam tot merknaam geworden.
Het kleinste lid van deze familie is de aandoenlijke Boskabouter. Een Bosatlas voor de wereldgeschiedenis ontbreekt niet aan dit tableau en wie niet te lang meer wacht kan zelfs nog aan een ongewijzigde herdruk van de eerste Bosatlas uit 1877 komen. Uit deze ene titel van de hier gegeven niet-volledige opsomming blijkt reeds dat naast het onderwijs ook de publieksmarkt niet uit het oog wordt verloren.
Ongeveer honderd jaar na het verschijnen van de eerste uitgave is een begin gemaakt met de vervaardiging van Bosatlassen voor andere landen. Dit expansieve, op internationalisering gerichte, beleid, – door de toenmalige directie mede ontwikkeld ter uitbreiding van de omzet, die door uiteenlopende oorzaken nieuwe impulsen nodig had – , is niet zonder betekenis gebleken: er werden in 1995 meer Bosatlassen in het buitenland verkocht dan in Nederland! De Belgische coëdities stegen naar een marktaandeel van boven de vijftig procent, en in elk ander land waarvoor in samenwerking met een daar gevestigde uitgeverij een speciale uitgave werd geproduceerd is ‘Bos’ een veelgebruikte schoolatlas.
Er is nu verder een Franse, een Zweedse, een Deense editie, een Noorse staat op stapel, Finse, Engelse en Surinaamse edities lijken binnen bereik te komen. Was het medium ‘papier’ door alle jaren heen een vanzelfsprekende en onmisbaar geachte informatiedrager, de ‘Makers van de Bosatlas’ hebben thans het ontwikkelen van ‘medium-neutrale geografische informatiesystemen’ op hun programma staan, met de bedoeling tot de verkrijgbaarheid van elektronische produkten te geraken.
Het is waarachtig niet te veel gezegd: ‘Meester’ Bos, de pionier van toen, zou het allemaal niet hebben kunnen geloven, evenmin als hij zou hebben kunnen bevroeden, dat de unesco ‘Conference on Education and Cartography’ de Bosatlas in 1985 kwalificeerde als behorend tot de top-vier van de toonaangevende atlassen in de wereld.
Balans
Bos’ atlas als veel gebruikt en geprezen nationaal en internationaal kaartenboek is, de beschreven ontwikkelingen bewijzen het, nu meer dan ooit een levensgroot venster op een wereld in verandering. Verandering: dat is voor de Bosatlas, paradoxaal gezegd, de enige echte constante. Bij de gratie van die constatering mogen we gespannen en bewonderend blijven uitzien naar elke volgende editie van dit gave, harmonische en heldere ‘nationale monument’, en: P.R. Bos met respect blijven gedenken. De initiatiefnemer van Bos’ belangrijkste schepping, zijn uitgever E.B. ter Horst Sr., heeft er recht op in dit eerbewijs te delen. Hier zij daarom ook hem, honderd jaar na zijn dood, welverdiende hulde gebracht.
Bronnen
- K. Bakema (red.), Honderd jaar Hogelandse Hogere Burgerschool. RHBS, Warffum 1868-1968. Warffum, 1968
- Henk Donkers, De kunst van het weglaten. Vijftigste druk van de Grote Bosatlas, in: NRC Handelsblad, 5 januari 1988
- Henk Donkers, Een atlas voor de hele wereld, in: NRC Handelsblad, 9, maart 1995
- Wil M. Groothuis, Bert Zeijlmaker, P.R.Bos en zijn Grote Atlas. Catalogus bij de tentoonstelling in de Universiteitsbibliotheek te Groningen. Groningen, 1989
- F.J. Ormeling, Open kaart. Groningen, 1965 F.J. Ormeling, Honderd jaar Bosatlas, in: Kartografisch Tijdschrift, III, 4, 1977
- F.J. Ormeling, Commotie rondom Nederlandse toponymen; Een terugblik, in: Kartografisch Tijdschrift, XVIII, 3, 1992
- O. Postma, Derde Gedenkboek van de Rijks Hoogere Burgerschool te Groningen, uitgegeven bij het 50-jarig bestaan van de school. Groningen, 1914
- Wolters-Noordhoff, Pers- en promotiemateriaal
- H. Zondervan, Pieter Roelof Bos, in: Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap, XIX, 1902
{mospagebreak}
—————————————
Bijschrift P.R. Bos (19 februari 1847-22 juni 1902) op 46-jarige leeftijd.
Deze foto is waarschijnlijk gemaakt met het oog op het album met portretten van auteurs dat E.B. ter Horst, zwager en opvolger van J.B.Wolters, in 1894 kreeg aangeboden bij zijn terugtreden als directeur ten behoeve van zijn naar hem genoemde oudste zoon.
Banden en hun ontwerpers
1 Deze band is gebruikt voor de – thans nog verkrijgbare – facsimile-uitgave van de eerste druk, maar is zelf niet authentiek. De belettering is dat wel, zij het dat deze pas bij latere drukken tot in de jaren-1890 is toegepast. Vermoedelijk was de atlas in het begin overigens alleen ingenaaid verkrijgbaar. Voor inbinden moest men desgewenst zelf zorgen.
2 Deze meetkundige vlakverdeling heeft de Bos-band tot het eind van de jaren-dertig gekenmerkt. De ontwerper is (mij) niet bekend. Het ontwerp werd ook voor andere atlassen gebruikt, en voorts voor een groot aantal boeken voor diverse vakken, in wisselende kleurstellingen, maar toch met de relatief grote eenvormigheid die in het J.B.Wolters-fonds vrij lang heeft gedomineerd.
3 Jan van Krimpen (1892-1958) behoort tot de grootste letterontwerpers en boekverzorgers die ons land heeft gekend. Van zijn hand is deze ‘klassieke’ band, die velen zich van hun schooltijd zullen herinneren. Dit ontwerp sierde de Bosatlas vanaf de eerste na-oorlogse druk tot ongeveer halverwege de jaren zestig.
4 Wim Crouwel (1928), ooit mijn klasgenoot op P.R. Bos’ Rijks-hbs, ontwierp deze band met het stofomslag rechtsboven. In mijn atlas-beleving worden ruimte en tijd er prachtig mee verbeeld. Het verschil met Van Krimpen’s belettering is opvallend. Het vindt zijn parallel in de bekende cijferpostzegels van hun hand. Bij sommige drukken is het woord ‘grote’ minder groot.
5 Deze band, ontworpen door Mart Kempers (1924-1993), is slechts gebruikt voor de 49ste druk van 1981. Toch is het één van de verdiensten van dit geslaagde ontwerp, dat het het eerste is dat niet alleen door letters maar ook door de fraai gestileerde uitbeelding van de aarde de samenhang met het binnenwerk tot uitdrukking brengt. Het had uit artistiek oogpunt een langer leven verdiend.
6 Het frisse uiterlijk van nu, met geringe verandering in de kleurstelling van de belettering ten opzichte van de 50ste editie. De gestileerde grondvorm van het aardoppervlak is gebleven, maar in veel geprononceerder vorm, ongetwijfeld effectiever als aandachttrekker, maar minder een eenheid met het binnenwerk dan z’n voorganger. Ontwerp: Studio Wolters-Noordhoff (Herman ten Kate).