Daar ligt het dan vóór ons: Fré Cohen, leven en werk van een bewogen kunstenares, 1903-1943, een prachtig uitgevoerd boek over haar die het grafisch gezicht van de AJC in de jaren twintig en dertig heeft bepaald als geen ander. Het is voorbereid en geschreven door Peter van Dam en Philip van Praag en onbekrompen uitgegeven door Uniepers te Abcoude, op royaal formaat, telt 160 bladzijden en is zeer rijk geïllustreerd, deels in kleur [fl 49.90, inmiddels drastisch in prijs verlaagd].
Wie zich ook maar even rekenschap probeert te geven van het vele intensieve speurwerk dat voor de totstandkoming van dit boek nodig moet zijn geweest en wie dan dit resultaat beziet, die kan niet anders dan auteurs en uitgever van harte gelukwensen met het gereedkomen van dit werk: een prestatie die er zijn mag. Het boek geeft een overzicht van vrijwel al het werk dat Fré Cohen in de jaren 1922-1943 heeft gemaakt, en dat is waarlijk niet gering.
De auteurs zijn erin geslaagd niet minder dan ruim negenhonderd producten bijeen te brengen en te beschrijven: van boekbanden en -omslagen ten behoeve van een aantal hoofdzakelijk Amsterdamse uitgeverijen, affiches, uitgeverslogo’s, exlibris, enz. tot aan etiketjes voor schoolschriften, en veel ander drukwerk, tot stand gekomen in opdracht van de gemeente Amsterdam, waar Fré Cohen –een unieke positie in die tijd- enkele jaren op de Stadsdrukkerij als grafisch vormgeefster heeft gewerkt.
In ónze kring leeft zij, de eerste vrouwelijke ontwerpster van betekenis in ons land, natuurlijk vooral voort door haar vele ontwerpen voor brochures, programma-omslagen, koptitels en illustraties voor onze periodieken, deelnemerskaarten, enz. Zelf rond 1920 lid geworden van de AJC, was Fré Cohen nog maar negentien toen ze de bekende en wellicht daardoor in het boek niet opgenomen linoleumsnede ‘Daar stormt door de wolken de nieuwe lent’ vervaardigde, en een nog te noemen oud-lid liet eens weten (‘Vrij Nederland’, 20 februari 1988) zich om niet anders dan om die prent bij de AJC te hebben aangesloten…
Het romantische aspect van haar werk sloot goed aan bij het wat theatraal getinte taalgebruik van Koos Vorrink. Niet alleen met het oog hierop mogen we niet vergeten dat we het hebben over de jaren twintig: ook de Jugendstil-invloeden en de verwantschap met de lijnen en balken van ‘De Stijl’ en met de architectuur van de ‘Amsterdamse School’ laten zien dat het werk, meer decoratief dan functioneel, sterk tijdsgebonden is. Maar, zo schrijft Dick Dooyes, die andere markante oud-AJC’er die zijn leven aan ‘letters’ wijdde: al deze invloeden heeft Fré Cohen op geheel eigen wijze tot een strikt persoonlijke stijl verwerkt. Dat is een grote verdienste, die zonder haar grote wilskracht, bewustzijn van haar eigenwaarde en haar creativiteit niet tot deze hoogte had kunnen stijgen. De AJC mag zich gelukig prijzen deze ‘bewogen kunstenares’ binnen haar rijen te hebben gehad.
Het ligt voor de hand dat een boek over een grafisch ontwerpster ook zelf op grafische vormgeving moet worden beoordeeld, en uiteraard kom je dan, als bij Fré Cohen, over persoonlijke voorkeuren te spreken. Zelf had ik dan, in verband met de relatie tot Fré Cohens stijl, liever een wat vettere schreefloze letter gezien, met een krachtiger zwart-witwerking. (…). Ook de lay-out, die mij over het geheel genomen wel bevalt, laat hier en daar toch wat bevreemdende beslissingen zien. Zo is het mij bijvoorbeeld niet duidelijk waarom de band van het charmante boekje De drinker uit 1923 groter is gereproduceerd dan de werkelijke afmetingen. Dat daarbij de kleuren in het geheel niet op die van het boekje zelf lijken is de lay-outman natuurlijk niet aan te rekenen.
Maar laat ik niet gaan zeuren. Dit is en schitterend boek. Iedereen die zijn of haar herinneringen aan de AJC van voor 1940 serieus neemt kan niet om dit werk heen. Anders gezegd: wie het niet aanschaft doet zichzelf te kort.