‘Zou Koos niet komen?’

De hiernaast afgebeelde tekening van Albert Funke Küpper werd opgenomen in het nummer van 19 mei 1934 van De Notenkraker, het legendarische politiek-satirische weekblad (1907-1936). Deze kunstenaar was één van de meest begaafde die de vroegere ‘rode familie’ ooit in haar rijen heeft gehad. Nog in datzelfde jaar zou hij, terwijl hij samen met Piet Bakker uitgerekend op weg was naar Vierhouten, bij een verkeersongeluk in Nunspeet om het leven komen. Funke Küpper werd maar veertig jaar, evenals zijn grote voorganger Albert Hahn senior in 1918.

Een karikatuur zoals je hier ziet ontleent een deel van z’n zeggingskracht aan een zekere mate van overdrijving, dus ook van aandikken van verschillen. Je kunt ze daardoor nooit helemaal ‘letterlijk’ nemen. ‘Zijn deze vier deelnemers aan het Pinksterfeest van 1934 niet veel te klein en te kinderlijk neergezet?’ Ja, dat is duidelijk het geval. Maar dat is natuurlijk met opzet zo gedaan, want Funke Küpper wilde de tegenstelling tot de ‘grote’ en anders ogende Koos Vorrink een extra accent geven. Daar was in het genoemde jaar dan ook een speciale aanleiding voor, zoals we zullen zien.

Koos Vorrink, geboren in 1891, was, we weten het allemaal, bijna vanaf de oprichting van de AJC in 1918 voorzitter van de landelijke organisatie geweest, met een onderbreking van slechts enkele jaren. In 1934 was hij gezien zijn leeftijd dus wel aan iets nieuws toe, en dan het liefst in een positie waarin hij voor zijn ruimschoots gebleken politieke inzichten, vlammende inspiratie en markante daadkracht volop de ruimte zou krijgen.

Met generatiegenoten als Dr.H.B.Wiardi Beckman, en anderen, zou hij krachtig invulling kunnen gaan geven aan de nieuwe uitgangspunten die in de SDAP in de jaren dertig aan de orde waren. En zo gebeurde het ook: op het partijcongres van 1934 in Haarlem werd Koos, als ‘jongere’, tot voorzitter van de ‘grote beweging’ gekozen, mede dankzij de ‘lobby’ die door de AJC voor zijn benoeming was gevoerd. Dat was voor Koos geen geringe overstap, en daarbij kon hij het dan ook niet  stellen zonder een zekere uiterlijke aanpassing aan de nieuwe omstandigheden.

Van hun anti-burgerlijke subcultuur hadden de AJC-voormannen duidelijk genoeg blijk gegeven, onder andere door het dragen van afwijkende kleding, zoals kuitbroeken, onconventionele beenbekleding, hoge schoenen, kortom: door een soort uniform-achtige uitmonstering. Op foto’s uit de jaren twintig en dertig kun je ze geregeld bij manifestaties in dit krijgshaftige tenue zien lopen. Vergeleken met de leidinggevenden van de oudere partijgarde vielen mensen als Vorrink zodoende nogal uit de toon.

Zijn acceptatie als nieuweling in de partijtop werd door deze kleding bepaald niet bevorderd, nog afgezien van de nieuwe politieke inhouden, die ook niet overal in goede aarde vielen. Boven-zestigjarigen als K.ter Laan, Schaper, Oudegeest (Vorrinks voorganger als partijvoorzitter) en boven-zeventigjarigen als Wibaut, Vliegen en Henri Polak, om maar enkele SDAP-prominenten uit die jaren te  noemen, waren te zeer in de negentiende eeuw geworteld om deze kledinggewoontes als ‘normaal’ te kunnen beschouwen.

Begrijpelijk dus dat Koos in zijn nieuwe rol z’n AJC-plunje maar opborg en zich met bekwame spoed een net burgerpak aanschafte, of misschien z’n  oude burgerkostuum schielijk naar de stomerij bracht.

Anderzijds was hij er ook de man niet naar om zijn solidariteit met de hem zo vertrouwde AJC op stel en sprong voor zijn vroegere makkers verborgen te houden… En zo verscheen hij, na zijn benoeming tot SDAP-voorzitter, als vanouds wel op het Pinksterfeest, óók op dat van 1934. Maar: viel daar in z’n oude bekende omgeving met z’n nette pak nu juist weer volledig uit de toon! Maar herkenbaar als altijd natuurlijk! ‘Zou Koos niet komen?’ moet dus met de nodige korrels zout genomen worden. Voor Funke Küpper waren de consequenties van Koos’ nieuwe rol in ieder geval reden genoeg om met deze onverwijlde gedaantewisseling toch een beetje de spot te drijven: precies wat de doelstelling is van elke goede karikaturist. En een goede wàs hij.

Nawoord

Wie mij met mijn schrijverij voor ons ‘gele blaadje’ door de jaren heen een beetje gevolgd heeft, zal het wel niet ontgaan zijn dat de persoon van Koos Vorrink niet in alle opzichten tot mijn favorieten behoort. Dat is niet omdat ik zijn grote verdiensten voor de opbouw van de  AJC en de vernieuwing van de  SDAP zou willen betwisten. Integendeel, die verdiensten zijn onomstreden, zo heb ik meermalen betoogd. Sommige daarvan zouden we in de actualiteit van nu zelfs heel goed kunnen gebruiken. Zo mis ik in onze dagen van schaarste aan krachtige, tot de verbeelding sprekende, persoonlijkheden in de Partij van de Arbeid wel eens de sterkte van Vorrinks uitstraling.

Een voorbeeld? Toen Wouter Bos, vóór de laatste Kamerverkiezingen, in een televisiedebat van Balkenende het verwijt te horen kreeg dat hij ‘niet eerlijk’ zou zijn, toen zou Vorrink als hij daar gestaan had, in plaats van minzaam te glimlachen deze onwaarachtige opponent gegeven hebben wat hij op dat moment had verdiend: een fikse afstraffing in de vorm van een ongenadig pak rammel. Striemende woorden waren althans mij in die situatie meer welkom geweest dan zwijgend deze ongehoorde belediging over je heen te laten komen.

Jan de Groot

(In een licht afwijkende versie eerder opgenomen in Contact, oud-AJC-groep Groningen, negende jaargang nr 2, april/mei 2007)