Wim Hendriks (1922-2003)

In de leeftijd van 81 jaar is op 4 augustus Wim Hendriks overleden. De krant heeft er, zowel voor als na de crematieplechtigheid, uitvoerig aandacht aan besteed. En dat verdiende Wim. In een beknopte levensschets gaf het Dagblad van het Noorden, wat boven zichzelf uitstijgend, een afgewogen en goed geformuleerd relaas van de historisch-politieke feiten, waarin Wim volkomen recht werd gedaan

In de leeftijd van 81 jaar is op 4 augustus Wim Hendriks overleden. De krant heeft er, zowel voor als na de crematieplechtigheid, uitvoerig aandacht aan besteed. En dat verdiende Wim. In een beknopte levensschets gaf het Dagblad van het Noorden, wat boven zichzelf uitstijgend, een afgewogen en goed geformuleerd relaas van de historisch-politieke feiten, waarin Wim volkomen recht werd gedaan. En ook dat verdiende hij. Als je toch nog een kleinigheid op dat artikel zou willen aanmerken, dan zou het zijn dat Wim, toen hij in 1966 onze wethouder van onderwijs werd, volgens de krant ‘zijn baan bij uitgeverij Wolters-Noordhoff’ had moeten opgeven. Bij Wolters-Noordhoff heeft hij echter nooit gewerkt: in dat jaar bestond deze befaamde Groningse uitgeverscombinatie nog niet.

Wim Hendriks is bijna twintig jaar bij J.B.Wolters, één van de beide fusiepartners van 1968, in dienst geweest, een groter aantal jaren dan bij alle andere functies die hij daarvoor en daarna heeft bekleed. Naar aanleiding van zijn vertrek had ik toen alle reden om in het bedrijfsblad Ik Blijf Werken een artikel ten afscheid aan hem te wijden; ten afscheid als collega’s, allerminst als vrienden en politieke geestverwanten.

Veertien jaar hadden wij aan hetzelfde bureau-blok tegenover elkaar gezeten in het pand Oude Boteringestraat 24, waarin nu de Open Universiteit gehuisvest is, naast de Openbare Bibliotheek: twee passende bestemmingen voor een stuk grond waarop eens de gebouwen rustten die vele jaren als huisvesting hadden gediend voor het ontwikkelen van schoolboeken. Vele ervan zijn voor de Nederlandse schoolwereld van grote betekenis geweest. Ook die bijdrage van Wim aan de kwaliteit van het onderwijs, die in de woorden tot zijn nagedachtenis nergens anders genoemd is, mag niet over het hoofd worden gezien.

Zijn overstap naar een publieke functie had hij, op de hem eigen wijze, grondig overwogen. Zoals gezegd, van een fusie met Noordhoff was nog geen sprake, laat staan van die van 1972 met Samsom en nog weer later met Kluwer, en de slechts bescheiden loopbaankansen, zoals die ten tijde van zijn vertrek in de wat ‘besloten’ organisatie van ‘JBW’ op korte termijn te verwachten schenen, hebben bij zijn beslissing zeker wel mede een rol gespeeld. Daardoor betekende zijn benoeming tot wethouder ook een aanzienlijke verzwaring van de werkinhoud en verbreding van de maatschappelijke verantwoordelijkheden, die hij beide op goede gronden ambieerde.

Wim wist overigens maar al te goed dat je in een politieke openbare functie met grotere kwetsbaarheid rekening hebt te houden. Dat had hij, ook zonder alle latere ontwikkelingen in hun draagwijdte te kunnen voorzien, wel degelijk ingecalculeerd. Het lag niet in zijn aard over één nacht ijs te gaan.

Waar ik hier, nu het afscheid definitief is, iets over wilde zeggen gaat nog aan deze periode van collegiale samenwerking vooraf. Nadat ik in december 1945 lid was geworden van de JVO (Jeugdbond Voor Onthouding) -om geen andere reden dan dat je anders niet kon deelnemen aan een cursus-Esperanto die ze bij deze ‘blauwe’ jeugdbeweging op hun programma hadden staan en waar ik m’n zinnen op had gezet- en geleidelijkaan ook de bijeenkomsten in het Buurthuis op het Linnaeusplein begon te bezoeken, leerde ik daar Wim Hendriks kennen als prominent lid van de plaatselijke afdeling. Daarnaast zat hij -meen ik- ook in het gewestelijk- en het hoofdbestuur. De JVO bezat veel gemeenschappelijke trekken met de AJC, geen wonder dus dat er ook oud-AJC’ers in zaten die door de opheffing van hun eigen jeugdbeweging in 1940 ‘dakloos’ waren geworden.

Bij de JVO, die gedurende de jaren ’40-’45 wel was blijven bestaan, vonden zij een nieuw min of meer vertrouwd onderkomen. Mede daardoor lag het wel voor de hand dat er na de bevrijding werd gestreefd naar samenwerking, die ook in de late jaren-dertig al in de lucht hing. In sommige plaatsen, ook bij ons in Groningen, resulteerde dat na de oorlog al bijna tot een volledig samengaan. Wim Hendriks heeft bij de fusiebesprekingen op landelijk niveau een belangrijke rol gespeeld en ook in onze gecombineerde AJC/JVO-afdeling was hij een tijdlang een toonaangevende persoonlijkheid.

De grote zorgvuldigheid waarmee hij op vergaderingen ‘voor’ en ‘tegen’ van een fusie tegenover elkaar afwoog en onzerzijds de zekerheid dat de kwestie zodoende van alle kanten grondig bekeken was, stelden je wel gerust, maar konden onze behoefte aan een wat bondiger formulering soms toch niet helemaal onderdrukken, zo meen ik mij te herinneren.

Met de slaagkansen van de beoogde fusie leek het aanvankelijk de goede kant op te gaan. Eensgezind, en na het overwinnen van vele organisatorische moeilijkheden, de oorlog voorbij, durfden AJC en JVO het aan om met Pasen 1946 (20, 21 en 22 april) een ‘Centraal Vriendschapsfeest’ in Amsterdam te vieren. Achtduizend AJC’ers en duizend JVO’ers namen eraan deel. De prachtige foto-documentaire van Charles Breijer en Sem Presser, Dagen van Vriendschap, herinnert daaraan. Daar, op het hoogtepunt van deze onvergetelijke manifestatie, leek de samenwerking te zijn bezegeld met de ernstige wil om één organisatie te gaan vormen. Kwamen beide jeugdbewegingen niet uit dezelfde geestelijk-politieke gelederen voort? Leken ze niet heel veel op elkaar in de aard van de activiteiten? Dat zeker, maar er waren tevens klimaatverschillen, die aan beide zijden niet verwaarloosd konden worden.

Er bleef onenigheid bestaan over de nieuwe naam, tevens over het hete hangijzer van het uniform van de twaalf- tot zestienjarige AJC-leden, waar de JVO om heel begrijpelijke redenen moeite mee had, en ook over de ‘beginselverklaring’ kon men het moeilijk eens worden. Veel bleef in de ‘gevoelssfeer’ hangen. Voor de AJC was het niet gemakkelijk de grote verbondenheid met de ‘rode familie’ prijs te geven. Aan deze politiek beladen bevlogenheid, beladen met van vóór de oorlog stammende rituelen en symbolen, hadden vele JVO’ers weinig tot geen behoefte. Daartegenover stond dat de geheelonthouding, als centraal maar ‘smaller’ beginsel, bij hen juist een principiëler accent kreeg dan bij de AJC’ers, hoewel die zich, voorzover bekend, evenmin aan uitbundig drankgebruik te buiten gingen. Uiteindelijk bleef de wrijving bij deze gevoelig liggende punten de overhand houden.

En daarmee ben ik nu terug bij Wim Hendriks. Als voorstander van fusie de besprekingen ingegaan, was hij er zelfs in geslaagd het sterk tegenstand biedende JVO-bolwerk van het gewest-Friesland aan zijn kant te krijgen. Toch zag hij het zo nabij lijkende perspectief van samenvloeiing niet in vervulling gaan. Op de beslissende bespreking in januari 1947 op het Meenthuis in Blaricum moest ook hij, na een wezenlijke inbreng in de discussies, tot de constatering komen dat een volledig samengaan door geen van beide ‘partijen’ als haalbaar werd gezien.

Nadat de fusie dus voor het hele land als mislukt moest worden beschouwd, kozen sommige JVO’ers ervoor naar de AJC over te stappen. Tot hen behoorden Dina Nijdam en de zeven jaar jongere Jan de Groot, ieder voor zich: tussen beider beslissingen was nog geen enkele relatie, wat bij latere -verder-strekkende- beslissingen zou veranderen. De JVO zette zijn zelfstandige bestaan onder de naam Vrije Jeugdbeweging (VJB) net als de AJC nog een beperkt aantal jaren voort.

Ik weet dat Wim deze afloop later wel eens heeft betreurd. Zelf was hij een overtuigd geheelonthouder, en dat is hij steeds gebleven, én hij had een groot rood hart, kritisch, maar onwankelbaar in zijn trouw aan de beweging, ondogmatisch in zijn bereidheid tot praktisch samenleven en -werken met anderen als daar een basis voor was te vinden. Voor het samengaan van AJC en JVO was die basis evenwel niet sterk genoeg gebleken.

De uitvaartplechtigheid te zijner ere werd besloten met het ten gehore brengen van het lied ‘Morgenrood’, de nog altijd zo indrukwekkende meer dan honderd jaar oude schepping van Dirk Troelstra en Otto de Nobel, die actueel verdient te blijven zolang niet, in een wijdere context en over onze grenzen heen, voor “hun die worst’len in den nacht” en
 “… voor alle volken,
 ‘t Schitt’rend zonlicht is opgegaan.”

Een stijlvolle samenkomst –waarin Dineke haar vader treffend had herdacht, gevolgd door drie sprekers: namens de Partij van de Arbeid en het gemeentebestuur, namens de gemeente Sliedrecht en door een goede oude vriend- kreeg er een waardige afsluiting mee. Een waardige afsluiting: precies wat Wim toekwam.

De oud-JVO’ers en de oud-AJC’ers van Groningen zullen hem niet vergeten.