School- en kinderboeken blijven boeien

Als je als de ‘gepensioneerde’ die ik ben – een benaming die ik verkies boven ‘reünist’- vijfendertig jaar met plezier bij J.B.Wolters en Wolters-Noordhoff gewerkt hebt, raak je je affiniteit met schoolboeken, hun uitgevers, auteurs en doelgroepen niet zo maar kwijt. En waarom zou je?

De laatste jaren heb ik dan ook het een en ander over de (rijke en boeiende) geschiedenis van de beide bedrijven Wolters en Noordhoff gepubliceerd, en research voor meer is volop gaande. Maar daarover een andere keer.

Ik had het over betrokkenheid. Die kan zelfs nog worden verbreed naar het aangrenzende niet-schoolse gebied van kinder- en jeugdboeken in het algemeen en dat kan dan weer leiden tot het zelf selectief bijeenbrengen van exemplaren, als die door materiële gaafheid,  vorm of inhoud, liefst vorm én inhoud, voldoende verzamelwaardig zijn, wat natuurlijk wordt bepaald door subjectieve maatstaven.

Wat die voor mij inhouden is te zien aan een dertigtal boeken, tentoongesteld in de vitrinekast bij de ingang van het bedrijfsrestaurant. Het is een klein deel van mijn collectie, die het resultaat is van plm. tien jaar kritisch speuren in antiquariaten en op boekenbeurzen, in maar vooral buiten Groningen. Elk exemplaar heb ik voorzien van een beknopte toelichting, die in veel gevallen tot een artikel uit te breiden zou zijn. Er wordt dus veel aan de kijkers en kijksters overgelaten. Wat brengt iemand ertoe voor (o.m.) dit verzamelgebied zo warm te lopen? Voor het antwoord is eerst een nadere specificatie nodig.

Hoewel er ook in de achttiende en negentiende eeuw al op ruime schaal speciaal voor kinderen werd geschreven, laat ik in mijn verzameling plm.1890 als ondergrens gelden. Deels heeft dat te maken met de relatief gemakkelijker verkrijgbaarheid voor betaalbare prijzen, maar vooral met het voor mij zwaar meetellende aspect van de vormgeving. Het gaat mij nl. om in linnen gebonden boeken, liefst voorzien van illustraties in het binnenwerk en dan van tekenaars die er wat van kunnen, soms van de hand van de bandontwerper, soms van een ander.

Maar in ieder geval moet de bandontwerper geprobeerd hebben in de bandversiering en -belettering de inhoud van het werk op kunstzinnige manier tot uitdrukking te brengen, of op z’n minst ook los van de inhoud een te waarderen artistieke uitstraling te verlenen.

In de loop van de jaren negentig werd de creativiteit in dit opzicht beïnvloed door Art Nouveau/Jugendstilkenmerken, waardoor het geleidelijk aan gedaan was met de weinig tot de verbeelding sprekende stereotiepe banden van vóór ca.1890. Kunstenaars als Sluijters, Van de Wall Perné, Wenckebach en vele anderen gaan vanaf de eeuwwisseling het beeld dan meer en meer bepalen.

In de toelichtingen heb ik, wat de tekenaars betreft, met enige nadruk verwezen naar door hen geïllustreerde uitgaven van Wolters en Noordhoff (Midderigh-Bokhorst, Gabriëlse, Kuperus e.a.): Jetses, hoewel onvolprezen, was niet alléén, en ook onze voorgangers hebben meer dan ééns van hun goede smaak laten blijken, – dit ter onderstreping van de verwerpelijkheid van de a-historische waan dat pas in onze tijd het grote licht zou zijn doorgebroken waarvan vorige generaties tot hun schade verstoken zouden zijn gebleven…

Uit een oogpunt van sociale geschiedenis of historische sociologie, verbonden door hetzelfde belangstellingsgebied, gescheiden door verschillende referentiekaders en begrippenapparaten, is het voorts interessant, erop te letten in hoeverre de moraal, de omgangsvormen, de verhoudingen tussen jongens en meisjes en in het gezin, klassentegenstellingen, kortom de pedagogische en sociale contexten van hun tijd in het kinder- en jeugdboek weerspiegeld worden. Voor een deel van de werken in de periode 1890-1940 is daar wel het nodige van terug te vinden, voor een ander deel helemaal niet: veel pleegt zich af te spelen in beschermde kringen van de zogenaamde ‘betere’ standen, en mogelijkheden tot identificatie binnen de eigen belevingswereld blijken voor grote groepen van de jeugd opvallend afwezig.

Natuurlijk waren er uitzonderingen. Zo gaven bijvoorbeeld Nienke van Hichtum, Afke’s tiental (J.B.Wolters, 1903) en Theo Thijssen, Jongensdagen (Van Dishoeck, 1909), beiden auteurs met sociaal-democratische achtergrond,  enig tegenwicht.

Dat deze beide boeken zich ook nu, ofschoon gedateerd, nog laten lezen en zelfs nog steeds verkrijgbaar zijn, heeft overigens minder met politiek te maken dan met de kwaliteit van het schrijverschap waarmee ze zijn gecreëerd. En zo kom ik, tot slot, tot het literaire aspect: oude kinderboeken kun je ook verzamelen om geen andere reden dan dat ze goed geschreven zijn, ‘literatuur’ mogen heten, hoe dat begrip ook kwalitatief mag worden afgebakend.

Illustratief hiervoor is het feit dat het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag sinds enkele jaren zijn activiteitenterrein en verzamelgebied met het kinder- en jeugdboek heeft uitgebreid. Hiermee wil ik natuurlijk niet zeggen dat een allerbelabberdst geschreven kinderboek-van-vroeger voor iemand persoonlijk niet evengoed een hoge gevoelswaarde behouden kan hebben.

Niet voor niets kun je bij de Stichting Kinderboek-Cultuurbezit in Winsum tussen de vele boekenkasten speciale ‘snikhoekjes’ vinden… Oude kinderboeken: ze blijven boeien.

‘Wat brengt iemand ertoe voor dit verzamelgebied warm te lopen?’, zo luidde de vraag.Wie de moeite wil nemen de hier uiterst beknopt aangeduide boekvormelijke, historische, sociologische en literaire benaderingswijzen te vergelijken met de studiegebieden van deze uitgever-’in-ruste’ die in het curriculum vitae elders op deze pagina zijn genoemd, óók beknopt, die heeft het, in zijn geval, met het vinden van een antwoord niet zo moeilijk meer.

Jan de Groot