Groepsreis door de tijd

Ondanks een vrij beperkt publicitair (oud-)AJC-verleden ben je toch onbescheiden genoeg om in deze onlangs verschenen uitgave: Inventaris van de archieven van de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) (Aksant, Amsterdam, 2003, 260 blz., euro 7.50) direct naar je eigen naam te zoeken. En ja hoor, je wordt genoemd: op blz.19, zo zegt het register. Mis! Het blijkt blz.18 te moeten zijn. Is daarmee het (ook zaak- en plaatsnamen bevattende) register veroordeeld? Nee natuurlijk. Een flink aantal verdere steekproeven levert geen enkele fout op. Louter toeval dus! Dat deed me weer denken aan wat mij, als productiemedewerker in een uitgeverij, in de jaren vijftig een keer overkwam. Direct bij het allereerste openslaan van een pas verschenen boek wist mijn strenge hoogste ‘baas’ de vinger op een onder mijn verantwoordelijkheid vallend foutje te leggen, en omdat hij -op dat moment- goedgehumeurd was merkte hij met ongebruikelijke mildheid op: ‘het is maar goed, De Groot, dat het niet volmaakt is, dan kun je tenminste nog zien dat boekenmaken mensenwerk blijft’.
 
De samensteller van deze nuttige publicatie, Bouwe Hijma, zal er, boven alle humeuren verheven, wel geen moeite mee hebben dit relativerende oordeel te onderschrijven. En nu in alle ernst: wat een ongelofelijke hoeveelheid informatie is hier met grote nauwgezetheid bij elkaar gebracht. Laat nu de onderzoekers en de schrijvers maar komen: historici, sociologen, sociaal-pedagogen, en die het willen worden. Of gewoon belangstellenden en amateurs die wat willen bekijken, lezen, uitzoeken. Wat kunnen ze zoal verwachten, waarnaar wordt wel en waarnaar wordt niet verwezen?

De AJC-collectie beslaat om mee te beginnen niet minder dan 1677 nummers: stukken over het bestuur en de organisatie, de activiteiten, de diverse soorten cultureel werk, de feesten van de onderscheiden leeftijdsgroepen in de periode 1918-1959; niet alleen landelijk, maar een aantal afdelingen en gewesten dragen tevens het nodige bij. Ook de stichting ‘Voor Zon en Vrijheid’ is present, en aan het eind van dit gedeelte wordt de Stichting Onderzoek AJC, die intussen op haar beurt zelf al op een geschiedenis kan bogen, mede bij de inventarisatie betrokken. Net als de Oud-AJC-Kontakten en plaatselijke groepen en reünies.

Terecht verzuimt Hijma niet, de beide achtereenvolgende secretarissen van de Stichting Onderzoek, Ad van Moock en Joost de Moor, te bedanken voor hun jarenlange inspanningen voor het verzamelen en bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis onderbrengen van deze grote hoeveelheden stukken en ander materiaal. In ons blad is daar menigmaal wervend over geschreven. Nu wordt dan ten slotte in volle omvang duidelijk wat al de vele oud-leden samen voor dit historisch zo belangrijke doel konden en wilden betekenen. Zo bekeken wordt deze publicatie gedragen door honderden indirecte medewerkers. Nu dit project is afgerond moet dat al degenen die gehoor hebben gegeven aan de oproep hun spullen ter beschikking te stellen zodoende wel een goed gevoel bezorgen. En terecht. Jammer blijft het dat Ad in de voldoening over deze ‘kroon op het werk’ niet meer heeft kunnen delen.
 
Er blijven ook altijd wensen, hoe kan het anders. Vaak zijn die te herleiden tot de ontoereikendheid van de financiële middelen. Zo bleek het niet mogelijk het al eerder samengestelde archief van de afdeling-Amsterdam in de hoofdcollectie te verwerken. Na nr 1677 volgen onder de kop ‘AJC Afdeling Amterdam’ opnieuw de nummers 1 tot en met 719. Dat levert niet alleen een misschien wat minder praktische dubbelnummering op, maar leidt er tevens toe dat allerlei stukken ongeïntegreerd, en dus feitelijk ten onrechte, bij Amsterdam terecht zijn gekomen, zoals circulaires van het hoofdbestuur, die immers naar álle afdelingen verzonden werden. Ook titels van AJC-publicaties zijn hier te vinden, terwijl daarvoor voor het overige natuurlijk de catalogus van de bibliotheek van het IISG ter beschikking staat.

Het grote aantal uitgaven dat de AJC in de loop van de jaren liet verschijnen beslaat daar ongeveer dertien meter. Dat is een fondsvorming van een omvang waarmee menige professionele uitgeverij van nu zich niet tot nauwelijks kan meten. Zou er te zijner tijd niet nog eens iemand warm kunnen lopen voor het boeiende onderwerp ‘De AJC als uitgeverij’? Dat zou dan minimaal moeten gaan over de auteurs, de inhoud, de vormgeving en de ontwerpers, de exploitatie, de ontvangst bij de beoogde doelgroep(en); met veel illustraties, en in kleur natuurlijk…! Wie weet of het er nog eens van komt.

De inventarisatie van alles wat met de IISG-collectie ‘Beeld en geluid’ (zo’n negen meter) te maken heeft (foto’s, geluidsbanden, maar ook vlaggen, insignes, en andere ‘objecten’) is in deze uitgave niet te raadplegen. Gelukkig zijn achterin wél de foto-albums uit de AJC-collectie compleet gearchiveerd (de nummers BGT 1 tot en met BGT 117), samen ter lengte van maar liefst negen meter.

Foto’s ontbreken ook in dit boek niet, behalve de beide afbeeldingen op het fraaie rode omslag verlevendigt een rake selectie van achttien illustraties, waarvan zes in kleur, de opsomming van de archivalia. En voordat die begint hebben we dan al een beknopte geschiedenis van de AJC kunnen lezen, gevolgd door een beredeneerde toelichting op de manier van werken, ordenen en indelen. De landelijke collectie, het archief-Amsterdam en de foto-albums beslaan samen een lengte van ruim vijftig meter, zoals Joost hier eerder dit jaar al vertelde. Het is, alles bij elkaar, waarachtig niet gering waar we het hier over hebben.

En nu maar hopen dat vele onderzoekers -ik noemde ze al- niet zullen verzuimen van deze omvangrijke schat aan gegevens daadwerkelijk gebruik te maken. (Straks ook op internet?). Nog meer onderwerpen zullen zich zeker aandienen, nieuwe en misschien ook in de vorm van andere visies op datgene waarover eerder al geschreven werd, dan in het licht van het oprukkende heden en met gebruikmaking van nieuwe bronnen, nu zo rijkelijk voorhanden en ontsloten.

Een oud-lid van de afdeling-Delft, winnaar van de Nipkov-schijf al in het eerste jaar dat die uitgereikt werd, Leen Timp, merkte op (Geertje Naarden, Onze jeugd behoort de morgen, blz.472): ‘De kracht van de AJC zit niet in de tijd dat je er lid van was, maar in de tijd dat je eraan terugdenkt’. Het verschijnen van deze, een tijdperk afsluitende en tegelijk openende, publicatie zal voor velen van ons de juistheid van deze uitspraak onderstrepen.