Fré Cohen en de SKK

In het nummer van november/december 2001 van Boekenpost, ‘tijdschrift voor de liefhebber van boeken, prenten, strips en boekcuriosa’, zoals de ondertitel van dit lezenswaardige blad luidt, doet Peter Manasse verslag van een unieke schenking waarmee het IISG onlangs werd verblijd. Het betreft een aantal originele litho’s en proefdrukken van de hand van Fré Cohen zoals die in januari 1928 tentoongesteld zijn geweest op een expositie van de Socialistische Kunstenaarskring (SKK). Deze sterk links georiënteerde groep, met zo’n tachtig leden, streefde ernaar ‘socialistische kunst’ te scheppen, teneinde de proletarische strijd daarmee te ondersteunen. Wat je dan precies onder zulke kunst zou moeten verstaan was niet altijd even duidelijk. De opvattingen daarover bewogen zich tussen enerzijds: ‘of het kunst is of niet maakt niet zoveel uit, als het in de strijd van de arbeidersbeweging maar een functie kan vervullen’, en anderzijds: ‘het moet allereerst kúnst zijn, en dat is voldoende om het ermee in aanraking gebrachte proletariaat te verheffen en daardoor strijdvaardiger te maken’. Maar wie bepaalt dan op zeker moment of een creatie wel of niet een functie kan vervullen en of een schepping kunst heet of niet? Bovendien: voor wat vandaag als geknoei wordt gediskwalificeerd, wordt (over)morgen een vermogen betaald, dus continu geldig is zo’n problematisch oordeel ook al niet.

Hoe dan ook, dit soort overwegingen waren voor Fré Cohen geen beletsel om zich direct na de oprichting in 1927 als SKK-lid aan te melden. In het –prachtige- boek van Jan Meilof, Een wereld licht en vrij. Het culturele werk van de AJC 1918-1959 (IISG, Amsterdam, 1999) kun je op blz.112 en 113 ook nog lezen over andere kunstenaars die zich bij de SKK hadden aangesloten. Tot hen behoorde de dichter Jan W.Jacobs, met wie Fré Cohen bevriend raakte. Ook hem komen we in vooroorlogse periodieken en bundels nogal eens tegen, en -naar mijn poëtische voorkeuren- gauw te vaak.

Na de tentoonstelling heeft Jacobs het geëxposeerde werk van Fré Cohen van haar gekregen of misschien van haar gekocht, en nu hebben Jacobs’ nazaten ervoor gezorgd dat dit deel van haar oeuvre aan de collecties van het IISG kon worden toegevoegd. In het boek van Peter van Dam en Philip van Praag, Fré Cohen. Leven en werken van een bewogen kunstenares (Uniepers, Abcoude, 1993) kun je van de bedoelde litho’s een voorbeeld zien, en ook Manasses artikel is er natuurlijk mee geïllustreerd.

In 1930 organiseerde de SKK opnieuw een expositie in het Stedelijk Museum in Amsterdam, waar ook weer werk van Fré Cohen viel te bewonderen, ditmaal in het vererende gezelschap van o.a. Käthe Kollwitz. Dat de bezwaren van sommige partijgenoten niet alleen van politieke aard waren, daarvan gaf Henri Polak blijk toen hij deze tentoonstelling in Het Volk ‘een demonstratie van onmacht, grofheid en lelijkheid’ noemde, en prof.W.A.Bonger schreef, niet minder vernietigend: ‘wat ter wereld heeft dat rauwe, onbeholpen gedoe met socialisme of kunst te maken?’ Aan een oordeel over dit artistieke waarderingsaspect wilde het partijbestuur van de SDAP zich natuurlijk de vingers niet branden… Het greep pas in toen de SKK naar de mening van het bestuur in politieke zin te veel door communistische standpunten werd gedomineerd. En jawel: het lidmaatschap van de SKK werd onverenigbaar verklaard met dat van de SDAP –op een vergelijkbare manier kon je in die zelfde dagen niet tegelijk lid zijn van de OSP (Onafhankelijke Socialistische Partij, een afsplitsing ter linker zijde van de SDAP) en van de AJC!- en na deze onverenigbaarheidsverklaring van het partijbestuur was het met de SKK weldra gedaan.

Als het voortbestaan blijkbaar zo zeer afhankelijk was van de SDAP-ers onder de kringleden, wordt het niet helemaal duidelijk of die communistische invloed wel zo alarmerend geweest kan zijn. Hoe het ook zij, in 1934 werd de kunstenaarskring opgeheven. Van een boek over ‘socialistische kunst’, waaraan Fré Cohen had zullen meewerken, is daarna niets meer gekomen.