De wereld omspannen met vriendschap

Het boek van Nelleke van Eerde-Kooy, De wereld omspannen met vriendschap, was het laatste werk dat met medewerking en ondersteuning van de inmiddels opgeheven Stichting Onderzoek AJC  niet alleen het licht zag maar inmiddels ook al is uitverkocht. De totstandkoming ervan is voor auteur, begeleiders en bestuur allesbehalve een sinecure geweest, en des te verheugender is het dat het eindresultaat in augustus 2002 op de Paasheuvel begroet mocht worden als een uitstekend geslaagde publicatie. Het boek wijkt, naast z’n specifieke onderwerp, in zoverre af van de eerdere uitgaven dat de be-schrijving van het Rode Valken-, Trekvogel- en Zwaluwenwerk bijna uitsluitend gebaseerd is op  objectief geselecteerde schriftelijke bronnen: veel AJC-periodieken en -brochures, boeken, etc. Persoonlijke herinneringen en de neerslag van eigen interviews met oud-leden zul je er dus niet in aantreffen. Maar omdat Nelleke wel korte tijd tot de later ontstane jongste groep van ‘Zwaluwen’ heeft behoord, ook overigens niet vreemd tegenover de ‘rode familie’ van weleer staat, en bovendien van haar sociologische zienswijze geen geheim maakt, is er een goed afgewogen mix ontstaan van persoonlijke betrokkenheid en kritische distantie. Zelfverheerlijkend ‘naar binnen gericht’ is het boek dus niet. De auteur viel zodoende niet ten prooi aan het –de ‘ooggetuige’ soms bedreigende- gevaar van een té groot inlevingsvermogen, dat met waarheidsdrang op gespannen voet kan komen te staan. Dat verhindert haar niet toch met liefde en met een prettige zakelijke betoogtrant haar ‘verhaal’ te vertellen, hier en daar misschien met een iets te geringe neiging enige wijdlopigheid te onderdrukken. Het boek telt 384 bladzijden.

Een goed voorbeeld van de hier gegeven typering van Nelleke’s boek wordt gevormd door haar  behandeling van de ontstaansgeschiedenis van de Rode Valken, toen Koos Vorrink met Jan Stoovelaar in 1928, om verschillende gegronde redenen, meer differentiatie in de werkwijze van de verschillende leeftijdsgroepen wilde aanbrengen. Natuurlijk kunnen we het er makkelijk over eens zijn dat zeer velen de prachtigste herinneringen koesteren aan hun Rode Valken-/Trekvogeljaren.  Dat komt nergens beter tot uiting dan in de bundel De AJC… dat waren wij uit 1986. Het welslagen van de nieuwe aanpak bleek ook uit de toenemende ledenaantallen bij de twaalf-tot-zestien-jarigen: bijna zestig procent van het geheel bestond in sommige jaren uit Rode Valken.

Veel goeds komt ook aan de orde als het gaat over de gebruikte nieuwe methodieken (‘De Grote Reis’ werd in 1938 ‘officieel’ ingevoerd). Maar: ook de bezwaren worden duidelijk belicht. Want die waren er in 1928. Ze werden krachtig verwoord door de Vlaardingse onderwijzer John Nort, een principieel tegenstander, die tegenover het oratorische geweld en de doorgaans weinig fijnzinnige discussiemethodes van Vorrink geen krimp gaf. Voor mij was de respectabele houding van deze (mij tot dusver onbekende) opposant een verrassing. In zijn fundamentele kritiek (blz.95-102) stoorde het hem onder meer enorm dat de Padvinderij met haar uniformen en strakke hiërarchische opbouw –totdantoe als het toppunt van burgerlijkheid weggehoond- opeens door Koos als zeer navolgenswaardig werd opgewaardeerd. Het hoorde bij het streven het Oostenrijks/Duits model zoveel mogelijk te kopiëren, inclusief de naam.

Een uitzondering daarop vormde artikel 5 van de ‘Rode-Valkenwet’ (‘Wij, Rode Valken, stellen vertrouwen in onze leiding’), welk artikel, naar mij bleek, géén vertaling is van het Oostenrijkse origineel maar afkomstig is uit… de Padvinderswet. Dit is achteraf bekeken niet zo gelukkig te noemen. Immers, in een zo vertikaal georganiseerde organisatie met  horde-, troep- en stamleiders zou je er in de jaren dertig toch wel beter aan gedaan hebben juist een kritische houding ten opzichte van leiders aan te moedigen. Formeel konden hordeleden een hordeleider/-ster ‘weigeren’ als hij/zij in hun ogen na een proeftijd van een maand niet ‘beviel’, maar of en hoe vaak er van dat recht ooit gebruik is gemaakt blijft een vraag.

De auteur maakt duidelijk dat de AJC na de invoering van het Rode-Valkenwerk een tijdlang zeker aan aantrekkingskracht had gewonnen. De discussies verschrompelden onder het succes. Desondanks bleef er naast ideële overtuiging ook nog wel twijfel over de ‘aankleding’ en de rituelen. Ook nadat na 1945 de twaalf-tot-zestienjarigen ‘Trekvogels’ gingen heten, plaatsten sommige Trekvogelleiders vraagtekens bij de herinvoering van het uniform.  En: jongens ferm op trommels laten slaan en hard op trompetten laten blazen, paste dat eigenlijk wel bij onze ‘AJC-cultuur’? Verzamel kinderen rondom een kampvuur, geef ze een brandende fakkel in de hand, laat een welbespraakte leider de natuur bejubelen onder gelijktijdig creëren van een versimpeld en eenzijdig ‘vijandbeeld’ in de vorm van het zogeheten ‘genotzieke grote-stadsleven met z’n kapitalistische, platte vermaak’, – en kun je dan niet élke ideologische boodschap kwijt aan het nog onkritische jeugdige gemoedsleven?

Komaan, niet langer zo somber, het is gelukkig allemaal goedgekomen, en dit schrikbeeld, dat in het land dat ons in 1928 tot voorbeeld strekte maar al te zeer tot realiteit werd, moeten we maar gauw proberen te vergeten. Nelleke van Eerde draagt daartoe overtuigend bij met haar informatieve uiteenzettingen over ontstaan, groei, bloei (en neergang) van het werk en haar aandacht voor de  centrale leiding, achtereenvolgens in de persoon van Jan Stoovelaar, Wim van Halm, Adrie van Maanen, Cok Pels en Ties Schipper, met hun democratische gezindheid en pedagogische kwaliteiten, en de door hen gehanteerde methodische werkwijzen. Die laatste vooral worden uitvoerig besproken en achterin als Bijlagen toegevoegd.

Als een sterk punt beschouw ik ook dat de hoofdmoot van het boek niet geïsoleerd behandeld wordt maar is ingebed in de AJC-geschiedenis als geheel, waardoor je het verhaal als onderdeel van dat geheel beter kunt plaatsen. Ook de technische en esthetische verzorging van deze uitgave is, tot slot, een compliment waard. Het royale formaat, de qua letter en interlinie goed leesbare tekst, de mooie kleurenillustraties voorin, de niet overdadige maar wel treffende zwart-wit illustraties: alle lof daarvoor. In dit verband maar één opmerking: de vertederende groepsfoto uit 1949 op blz. 304, waarop de Zwaluw Nelly Kooy ernstig zit te turen alsof zij zich tóen al op dit werk van haar zat voor te bereiden, – die foto maakt het gemis van de beeltenis van Drs.Nelleke van Eerde-Kooy anno 2002 achterop het –overigens prachtige- omslag niet helemaal goed!