De bijeenkomst in crematorium Daelwijck te Utrecht is een waardig eerbetoon geworden voor Jan Meilof. Dat was natuurlijk niet minder te danken aan de stijlvolle bijdragen van (klein)kinderen, een oud-collega van Jan van de schrijversvakschool ’t Colofon waar Jan poëzie doceerde, van een drietal zangkoren en aan een instrumentaal optreden, alles bijeengehouden door de verbindende woorden van een goede familievriendin. En de samenzang was ook hier niet afwezig. Dit alles ter nagedachtenis aan onze ‘muzikale rooie rakker, leraar, schrijver, rugzakker’, zoals het overlijdensbericht hem treffend typeerde.
‘De AJC had zijn hart geraakt’, zoals Cok het uitdrukte. En ook het omgekeerde is waar: Jan heeft met al zijn artistieke en intellectuele begaafdheden het hart van de AJC geraakt. Dat is al vroeg begonnen. Geboren in Rotterdam in een arbeidersgezin, niet geholpen door de springplank van studiefaciliteiten en -tradities, heeft hij zich op eigen kracht uiteindelijk een bijzondere plaats als docent in het hoger beroepsonderwijs verworven.
Maar al tijdens zijn studie-Nederlands begon hij als redacteur van ‘Jonge Kracht’ en als schrijver over poëzie en van boekbesprekingen in het leidersblad ‘De Kern’ de vormende waarde van deze periodieken te verhogen met de vruchten van zijn grote belezenheid. Ruimere literaire keuzes waren daarvan het gevolg. De aandacht verplaatste zich ook naar dichters als Nijhoff, Bloem, Achterberg en vele anderen, die totdantoe buiten de selectie waren gevallen van datgene wat als bron van inspiratie werd beschouwd. Een zeker alleenrecht van revolutionaire poëzie werd daardoor opgeheven.
Deze keuzes van andere benaderingen en dat doceren zijn hem altijd blijven kenmerken. Jan wilde voortdurend uitleggen en verklaren, om anderen deelgenoot te maken van wat hem aan moois en goeds beroerde. Ook bij het schrijven bleef hij zodoende de leraar. De begeleiders bij zijn grote boek hebben hem af en toe tot enige beperking in deze naar te grote detailleerdheid neigende werkwijze proberen te bewegen, omdat die te zeer van de ‘rode draad’ van het verhaal zou kunnen afraken.
Soms hadden die pogingen succes, soms niet. Want Jan was een vasthoudend man, die wist wat hij wel en niet wilde. Enige uitvoerigheid was soms inderdaad niet te vermijden. En hoe kun je het culturele werk van de AJC in zijn aard en omvang begrijpen als je niet tevens de cultuur beschrijft waartegen wij ons nu juist wilden afzetten? Ook wat de typografische uitvoering betreft bleek er geen plaats voor concessies. En juist dáárdoor is ‘Een wereld licht en vrij’ naar inhoud en vorm geworden tot wat het is: een monument voor de AJC, temidden van andere waardevolle publicaties, ook dát. Aan diverse waarvan hij overigens eveneens een werkzaam aandeel heeft gehad.
Dezelfde zorgvuldigheid en behoefte aan heldere standpunten bracht Jan ook mee naar de vergaderingen van de Stichting Onderzoek, in Maarssen bij Noor en Jan thuis gehouden. Zijn weloverwogen en goed beargumenteerde bijdragen aan overleg en discussie waren daardoor altijd aanwijsbaar in genomen beslissingen verdisconteerd.
Zijn boek zou zijn levenswerk moeten worden, zo kondigde hij aan toen hij in 1989 aan dit grote werk begon. En het wérd zijn levenswerk. Het omspant een periode van meer dan een halve eeuw. In ‘De Kern’ van januari 1950 had Jan de roman ‘De wereld een dansfeest’ van Arthur van Schendel besproken. En zó heet ook het dertiende hoofdstuk van ‘Een wereld licht en vrij’ , met deels dezelfde citaten. De kring werd gesloten, zoals nu zijn leven. Jan besloot zijn boekbespreking toen als volgt: ‘Een zuiver boek van een zuiver mens. Lees het en put er de menselijkheid en het rhythme uit die we zo hard nodig hebben om in het leven te doen wat ons is opgedragen: Mens te zijn.’ ‘Een zuiver boek van een zuiver mens’. Het zou evenzeer de samenvatting van zijn eigen levenswerk kunnen zijn, de kern van dat prachtige boek-van-vriendschap.
Dag Jan, goede en trouwe vriend.
Jan de Groot